Geen menubalk te zien? Klik hier.

 
 


Is het Oude Testament nog van belang?

 

Oude verbond vs. nieuwe verbond

De Tora en de volken

Gelovigen uit de heidenen geënt op Israël

 

Oude verbond vs. nieuwe verbond

 

‘Nu echter heeft Hij [Jezus] een zoveel verhevener dienst verkregen, als Hij de middelaar is van een beter verbond, waarvan de rechtskracht op betere beloften berust. Want indien dat eerste onberispelijk ware geweest, zou er geen plaats gezocht zijn voor een tweede (Hebr. 8:6-7)… Als Hij spreekt van een nieuw (verbond), heeft Hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning’ (vers 13).

 

Op het eerste gezicht lijkt deze tekst gebruikt te kunnen worden als argument voor de stelling dat de wet van Mozes (het eerste verbond) buiten werking is gesteld door de dood van Christus. Als je deze tekst echter in de context leest (Hebr. 8-10), zie je dat het hier gaat over de offer- en priesterdienst. In het verbond met Mozes stond de verzoening centraal. Dieren werden geofferd door de priesters om verzoening met God te bewerkstelligen. De boodschap van dit gedeelte uit Hebreeën is dat het offersysteem/de wet op het priesterschap, een specifiek onderdeel van het verbond, zijn hoogtepunt heeft bereikt in het volmaakte offer van Jezus. De zonde werd door Zijn dood eens en voor altijd verzoend, zodat dieroffers niet meer noodzakelijk zijn. Bij de dood van Jezus scheurde het voorhangsel tussen het heilige en het Heilige der heiligen, ten teken dat de weg naar God de Vader nu voor iedereen open ligt, zonder dat er nog offers gebracht hoeven te worden in de tempel. Niet het hele oude verbond was ‘verouderd en verjaard’. Als Jesaja bijvoorbeeld profeteert over het komende vrederijk, zegt hij: ‘Want uit Sion zal de wet [de Tora] uitgaan en des HEREN woord uit Jeruzalem’ (Jes. 2:3).  Iets wat onvolmaakt is, kan nooit deel uitmaken van het koninkrijk van de Messias. Niet de wet als geheel was onvolmaakt, en ook de meeste specifieke bepalingen niet, maar alleen de offer-/priesterdienst. Het nieuwe verbond is dan ook eerder vernieuwd dan helemaal nieuw – geamendeerd, zogezegd. De twee verbonden staan niet tegenover elkaar, maar sluiten op elkaar aan.

 

(zie Berkowitz, pagina 59-69)

 

(naar boven)

De Tora en de volken

 

God had Israël uitverkoren om een heilig volk te zijn, voor Hem apart gezet. Het volk moest leven volgens de Tora om tegenover de hen omringende volken te getuigen van de ware God. In Deuteronomium zegt Mozes tegen het volk: ‘Zie, ik heb u inzettingen en verordeningen geleerd, zoals de HERE, mijn God, mij geboden had, opdat gij aldus zoudt doen in het land, dat gij in bezit gaat nemen. Onderhoudt ze dan naarstig, want dat zal uw wijsheid en uw inzicht zijn in de ogen der volken, die bij het horen van al deze inzettingen zullen zeggen: Waarlijk, dit grote volk is een wijze en verstandige natie. Immers welk groot volk is er, waaraan de goden zó nabij zijn als de HERE, onze God, telkens als wij tot Hem roepen? En welk groot volk is er, dat inzettingen en verordeningen heeft zo rechtvaardig, als heel deze wet, die ik u heden voorleg?  (vers 5-8). Dan zouden alle volken op aarde toestromen naar de God van Israël, de enige ware God, en gaan leven volgens de wijsheid van zijn Tora. Net als Israël zouden de volken dan door God rijk gezegend worden. ‘En de vreemdelingen die zich bij de HERE aansloten om Hem te dienen, en om de naam des HEREN lief te hebben, om Hem tot knechten te zijn, allen die de sabbat onderhouden, zodat zij hem niet ontheiligen, en die vasthouden aan mijn verbond; hen zal ik brengen naar mijn heilige berg en Ik zal hun vreugde bereiden in mijn bedehuis; hun brandoffers en hun slachtoffers zullen welgevallig zijn op mijn altaar, want mijn huis zal een bedehuis heten voor alle volken’ (Jes. 56:6-7). Ook als ‘vreemdeling’, als niet-Jood, mag je je aansluiten bij de God van Israël, en Hij zal je precies zo behandelen als een van zijn uitverkorenen. Je wordt dan logischerwijs wel geacht ook te leven naar de onderwijzingen van die God, opgetekend in Zijn Tora. 

 

In het NT zegt Jezus tegen zijn discipelen: ‘Gaat dan henen, maakt al de volken tot Mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb’ (Matt. 28:19-20). Een groot deel van het onderwijs van Jezus bestond uit citaten uit de Tora of was gebaseerd op de Tora. De discipelen moesten de heidenen die tot geloof zouden komen, leren ‘al wat Ik u bevolen heb,’ met andere woorden, de heidenen moesten kennis maken met de Tora. De Joden die in Jezus geloofden, waren met de Tora opgegroeid. De meeste heidenen hadden er waarschijnlijk nooit mee te maken gehad. In Handelingen is te lezen dat de oudsten op een gegeven moment beslissen om het de gelovigen uit de heidenen daarom niet te lastig te maken. ‘Daarom ben ik van oordeel, dat men hen, die zich uit de heidenen tot God bekeren, niet verder moet lastig vallen, maar hun aanschrijven, dat zij zich hebben te onthouden van wat door de afgoden bezoedeld is, van hoererij, van het verstikte en van bloed’ (vers 19-20). Was de Tora voor de gelovigen uit de heidenen dan niet belangrijk? Ja, zeker wel. Deze niet-joodse gelovigen werden aangespoord om op hun eigen tempo op sabbat in de synagogen kennis op te doen van de Tora. ‘Immers Mozes heeft van oudsher in iedere stad, die hem prediken, daar hij elke sabbat in de synagogen wordt voorgelezen’ (vers 21).

 

(zie Berkowitz, pagina 71-78)

 

(naar boven)

Gelovigen uit de heidenen geënt op Israël

 

In Efeziërs 2 richt Paulus zich tot de gelovigen uit de heidenen. ‘Bedenkt daarom dat gij, die vroeger heidenen waart naar het vlees… dat gij te dien tijde zonder Christus waart, uitgesloten van het burgerrecht Israëls en vreemd aan de verbonden der belofte… Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus’  (vers 11-13). Nu kunnen ze, als loten van een wilde olijf, geënt worden op de edele olijf, Israëls  ‘eigen olijf’ (Rom. 11:24). Met de edele olijf wordt bedoeld de gelovige voorvaders van de Joden – Abraham, Isaak en Jakob. Niet-joodse gelovigen zijn dus geënt op de stam waaruit Israël is voortgekomen. Dit betekent dat gelovigen uit de heidenen nu kunnen meedelen in de zegening van de verbonden. Ezechiël profeteerde hier al over, dat de gelovigen uit de heidenen mede-erfgenamen zullen zijn met Israël als Jezus terugkomt. ‘Dit land nu zult gij onder u verdelen naar de stammen Israëls; gij zult het tot een erfdeel verloten onder u en onder de vreemdelingen die onder u vertoeven en die onder u kinderen verwekt hebben; dezen zult gij als onder de Israëlieten geboren beschouwen; zij zullen met u een erfdeel bij loting toegewezen krijgen onder de stammen Israëls’ (vers 21-22). God beschouwt dus de gelovigen uit de heidenen, die op de edele olijf zijn geënt, als Israëlieten van geboorte, die volledig recht hebben op een stuk land in het Messiaanse koninkrijk. Als joodse en niet-joodse gelovigen dusdanig met elkaar verweven zijn in dezelfde olijfboom, zouden zij dan niet ook dezelfde Tora als richtlijn voor hun leven nemen?

 

(zie Berkowitz, pagina 79-81)

 

(naar boven)

 

Vragen of opmerkingen? Mail naar postmaster@waaromdesabbat.nl.